Zetmeel
Voor het overgrote deel van de rantsoenen die de Nederlandse melkkoeien voorgeschoteld krijgen, bestaat een deel van de energie voorziening uit zetmeelbronnen. De meeste gebruikten producten zijn mais, tarwe, gerst en aardappelproducten. De energie uit zetmeel kan op twee manieren worden benut door de koe. Onbestendig zetmeel levert energie op pensniveau en zal door worden gebruikt door de pensmicroben. Bestendig zetmeel levert energie op darmniveau, deze vorm van energie zal in de dunne darm enzymatisch worden afgebroken en opgenomen. Om te bepalen of een bepaald zetmeelproduct in een rantsoen past is het van belang om de bestendigheid van het product te weten. Er zijn veel factoren die de bestendigheid van een product bepalen, waardoor de werkelijke bestendigheid kan afwijken van de bestendigheid op de voederwaardeanalyse.
Zetmeel uit krachtvoer
Het type maiszaad is een van de factoren die invloed heeft op de bestendigheid van het product. Het flinttype maiszaad is hard en het denttype maiszaad is zacht. Bij een zelfde bewerking zal er van het denttype meer zetmeel in de pens worden opgenomen en zal er dus minder naar de dunne darm gaan. Dit betekent dat een denttype mais onbestendiger is dan een flinttype. Daarnaast heeft de maalfijnheid van een graan- of maiskorrel invloed op de bestendigheid van zetmeel. Bij een fijner gemalen korrel zal er meer zetmeel op pensniveau beschikbaar komen en minder op darmniveau. Fijner malen geeft dus een onbestendiger product.
De vorm waarin zetmeelkrachtvoer wordt toegediend heeft ook invloed op de bestendigheid van het product. Hierin wordt het onderscheid tussen brokvorm of los gemalen in een mengsel bedoeld. Bij het persen van een brok wordt stoom gebruikt. Stoom is niets anders dan warmte en vocht. Dit zorgt ervoor dat een deel van het zetmeel ontsloten wordt, waardoor deze iets onbestendiger wordt. Hierdoor kan een exacte dezelfde soort voer een andere werking hebben in de koe, door slechts een andere manier van verwerken.
Zetmeel uit snijmaïs
De rijpheid van de maïskorrel heeft invloed op de hardheid van de korrel. Hoe harder de korrel, des te bestendiger deze is. Het oogstmoment van de mais heeft dus invloed op de bestendigheid van het zetmeel. De instelling van de korrelkneuzer op de hakselaar heeft invloed op de deeltjesgrootte, met andere woorden de fijnheid van het product. Zoals hierboven genoemd heeft de fijnheid van het product invloed op de bestendigheid, ofwel een grovere korrel geeft bestendigere mais dan een fijnere korrel. Tijdens de bewaring van de snijmaiskuil gaat er vocht inweken in de korreldelen, waardoor deze zachter worden. Daarmee neemt de bestendigheid van het product in de loop van de tijd af. Indien de korrelkneuzer zeer fijn stond afgesteld, zal het product meer vocht hebben opgenomen en is het zetmeel onbestendiger geworden.
Beoordelen van benutting
Er zijn dus veel factoren die de bestendigheid van zetmeel bepalen. Het belangrijkste is dat de bestendigheid van het zetmeel is afgestemd op het rantsoen. Om te kunnen bepalen of er te veel of te weinig bestendig of onbestendig zetmeel wordt gevoerd aan de koe, kan men beoordelen op basis van een aantal punten. Ureumgetal in de melk geeft de balans tussen energie en eiwit aanbod op pensniveau weer. Een ureumgetal van 20 wordt als optimaal gezien, hierbij zijn energie en eiwit zo op elkaar afgestemd, dat de benutting van beide componenten het hoogste is. Is het ureumgetal lager dan 20 dan is er een tekort aan eiwit of een overschot aan energie op pensniveau. Bij een ureum hoger dan 20 is het omgekeerde aan de orde. Zoals eerder gezegd levert onbestendig zetmeel energie op pensniveau, daarom kan met de hoeveelheid onbestendig zetmeel het beste (bij)sturen op basis van ureumgetal.
Door de mest te beoordelen (lees: mest zeven) kan met het oog worden beoordeeld of er teveel bestendig zetmeel wordt gevoerd. Een overmaat aan bestendig zetmeel is namelijk terug te vinden in de mest van de koe, in de vorm van onverteerde deeltjes. Wanneer dit aan de orde is krijgt een koe meer bestendig zetmeel gevoerd dan wat zij kan verteren. Zetmeeldelen die onverteerd de dunne darm passeren en in de dikke darm terecht komen, geven een aanleiding voor nafermentatie in de dikke darm. De stoffen die hierbij ontstaan kunnen belastend zijn voor de koe, zeker wanneer dit in grote mate gebeurd. Een tekort aan bestendig zetmeel is niet snel aan de orde. Wanneer dit wel aan de orde is, komt dit tot uiting als een energie tekort voor de koe. Dit kan worden geconstateerd aan de hand van een lage conditiescore of een laag glucosegehalte in de melk (lager dan 4,5 %).